-
1 despoil
-
2 gut
n. darmkanaal; ingewanden; snaar, pees--------v. uithalen van ingewanden; vernietigen; plunderengut1[ gut]♦voorbeelden:II 〈 meervoud〉1 ingewanden ⇒ geweide, visgrom♦voorbeelden:————————gut2♦voorbeelden:————————gut3〈werkwoord; gutted〉 -
3 loot
n. buit, prooi--------v. plunderen, rovenloot1[ loe:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (oorlogs)buit ⇒ gestolen goed, prooi————————loot2〈 werkwoord〉1 plunderen ⇒ roven; brandschatten -
4 maraud
-
5 pillage
n. plundering--------v. plunderen; rovenpillage1[ pillidzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 buit————————pillage2〈 werkwoord〉 -
6 plunder
n. buit; roof, beroving, plundering--------v. plunderen, rovenplunder1[ plundə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 plundering ⇒ roof, beroving2 buit ⇒ geplunderde/gestolen goederen————————plunder2〈 werkwoord〉1 (be)stelen ⇒ (be)roven, plunderen -
7 raid
n. (in computers) schijf systeem, een system met een overvloed van goedkope schijven, een systeem met een aantal harde schijven waar informatie veilig kan worden opgeslagen en snel is te bereikenraid1[ reed] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:a raid on a bank • een bankoverval————————raid2〈 werkwoord〉2 (be)roven ⇒ plunderen, leegroven -
8 ransack
-
9 rifle
n. geweer--------v. doorzoeken; plunderen; leeghalenrifle1[ rajfl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————rifle2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 the burglar had rifled every cupboard • de dief had iedere kast overhoop gehaald/leeggeplunderd -
10 sack
n. (grote)zak; hobbezak (kledingstuk); zak, ontslag; nest, bed; koffer; Spaanse witte wijn (soort)--------v. ontslag, de zak krijgen; plunderen; in zak pakkensack1[ sæk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zak ⇒ baal, jutezak3 → sackful sackful/♦voorbeelden:give someone the sack • iemand de laan uitsturen————————sack2〈 werkwoord〉→ sack out sack out/ -
11 bird's-nest
-
12 do a place over
do a place over -
13 do
n. feest; doen (grammatika, gebiedende wijs), bedrog--------v. doen; voldoende zijn; klaarkomen; spelen; voor de gek houdendo1[ doe:] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ook do's〉♦voorbeelden:→ fair fair/————————do21 doen ⇒ handelen, zich gedragen4 klaar zijn ⇒ opgehouden zijn/hebben5 geschikt/bruikbaar zijn ⇒ voldoen, volstaan♦voorbeelden:1 don't! • niet doen!, schei uit!he did well to refuse that offer • hij deed er goed aan dat aanbod te weigerenshe was hard done by • zij was oneerlijk behandelddo well/badly by someone • iemand goed/slecht behandelendo as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet〈 spreekwoord〉 do as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander nietdo as you please • doe wat je wilt2 how do you do • aangenaam, hoe maakt u hetbusiness is doing well • de zaken gaan goedhe is doing well • het gaat goed met hemdo well out of selling souvenirs • aardig profiteren van het verkopen van souvenirs〈 informeel〉 he made a pass at her, but nothing doing • hij probeerde haar te versieren, maar geen kanswhat's doing in London? • wat is er in Londen te doen?4 have done! • schei uit!Jack had done with eating • Jack was klaar met etenhave done with it • er de brui aan gegeven hebbenthe dress must be made to do for a while yet • deze jurk moet nog een poosje meegaanit doesn't do to worry like that • het haalt niets uit je zo'n zorgen te makenit doesn't do to say such things • zoiets hoor je niet te zeggennothing doing • het haalt niets uitthat will do! • en nou is 't uit!it will do tomorrow, tomorrow will do • morgen kan ook nog/is het ook goedJoan will do as my helper • Joan kan ik als mijn helper gebruikenthat coat will do as/for a blanket • die jas kan (wel) als deken dienenthat will do for me • dat is wel genoeg voor mijdo well/badly for something • goed/slecht voorzien zijn van ietshe can (make) do with very little food • hij heeft maar weinig eten nodigthey'll have to do with what they've got • ze zullen het moeten doen met wat ze hebbenI can't do without music • ik kan niet zonder muziek〈 informeel〉 do away with • wegdoen/gooien, een eind maken aan; afschaffen 〈 doodstraf, instituut e.d.〉〈 informeel〉 do away with someone • iemand uit de weg ruimen, iemand afmakenhow does this jacket do up? • hoe gaat dit jasje dicht?〈Brits-Engels; informeel〉 do for someone • het huishouden doen voor iemand, werkster zijn bij iemand〈 informeel〉 I'm done for • ik ben er geweest, het is met mij gedaan〈 informeel〉 what will we do for water? • hoe komen we aan water?I could do with a few quid • ik zou best een paar pond kunnen gebruikenit's got nothing to do with you • jij staat erbuitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bezig zijn met 〈iets concreets/bestaands〉 ⇒ doen; opknappen, in orde brengen, herstellen; oplossen 〈puzzels e.d.〉; studeren 〈enz.〉3 maken ⇒ doen ontstaan/worden4 (aan)doen ⇒ geven, veroorzaken11 handelen in ⇒ verkopen, hebben♦voorbeelden:do one's best • zijn best doendo business with • zaken doen metdo a concert • een concert gevendo a dance • een dans uitvoerendo exams • examens afleggen/doendo hard work • hard werkendo some skiing • een beetje skiënhe did all the talking at the meeting • hij voerde steeds het woord op de vergaderingif you want to go, do it now • als je wilt gaan, doe het dan nuit isn't done • zoiets doet men nietit does something for/to me • het doet me wat, het geeft me een kickthat embroidered M does something for/to your dress • die geborduurde M geeft je jurk net dat beetje extrawhat can I do for you? • wat kan ik voor je doen?; 〈 in winkel〉wat mag het zijn?well done! • goed zo!, knap gedaan!2 I still have to do the bedroom/dishes • ik moet de slaapkamer/vaat nog doendo a degree • studeren voor een (universitaire) graaddo one's duty • zijn plicht doendo one's face • zijn gezicht/zich opmakendo psychology • psychologie studerenthey did the dining room in blue and white • zij hebben de eetkamer in blauw en wit ingerichtdo his service • in dienst zijnhave one's teeth done • zijn tanden laten nakijken/behandelendo the windows • de ramen lappendo out • grondig onder handen nemen/schoonmaken/opruimendo a room over • de kamer weer eens opknappendo up the kitchen • de keuken opknappendo up (in) a parcel • een pakje maken (van)do a house up • een huis renoveren/restaurerenshe did her hair up • ze stak haar haar opdo oneself up • zich opmaken, zich opdoffendo an omelette • een omelet bakkendo a story • een verhaal schrijvendo a translation • een vertaling makendo wonders • wonderen verrichtendo someone a favour • iemand een dienst bewijzenit does me good • het doet me goed〈 ironisch〉 much good may it do you! • veel geluk ermee!it does one no harm • het kan geen kwaadthe girls were really done • de meisjes waren bekafdone in • bekaf, afgepeigerdget done with something • iets afmakenthe potatoes aren't done yet • de aardappelen zijn nog niet gaarhow do you want your steak done? • hoe wil jij je biefstuk?he did the villain • hij speelde de schurkenrol8 do 50 mph. • 80 km/uur rijden9 do Europe in five days • Europa bezoeken/doen in vijf dagendo someone for \\td100 • iemand voor honderd dollar afzettendo a child out of its prize • een kind zijn prijs afhandig makenwe do only B\\teB • we hebben enkel kamer met ontbijtdo a place over • een woning plunderen¶ that's done it! • gelukt!; nou is 't uit/naar de knoppenthat does it! • dat doet de deur dicht!I've done it again • ik heb het weer verknoeid/verknaldthat does me • daar kan ik (met m'n pet) niet bija boiled egg will do me • ik heb genoeg aan een gekookt eiwhat are you doing with yourself? • wat voer je tegenwoordig uit?they did not know what to do with themselves • ze verveelden zichif you don't stop now, I'll do you! • als je nu niet ophoudt, doe ik je wat!/dan zal ik je!do someone/something down • iemand/iets kleinerendo someone down • iemand beduvelen/belazerenover and done with • voltooid verleden tijddo up a zip/a coat • een rits/jas dichtdoenwould you do me up please • wil jij mijn rits even voor me dicht doenIII 〈 hulpwerkwoord〉1 〈om inversie en ontkenning mogelijk te maken; onvertaald〉3 〈om nadruk mogelijk te maken; voornamelijk te vertalen door een bijwoord〉♦voorbeelden:1 do you know him? • ken je hem?I don't know him • ik ken hem niet2 he laughed and so did she • hij lachte, en zij (lachte/deed dat) ookI treat my friends as he does his enemies: badly • ik behandel mijn vrienden zoals hij zijn vijanden: slechthe worked harder than he'd ever done before • hij werkte harder dan (hij vroeger) ooit (gedaan had)‘I take it it's true’ ‘So do I/But I don't’ • ‘Ik neem aan dat het waar is’ ‘Ik ook/Ik niet’he writes well, doesn't he? • hij schrijft goed, niet (waar)?/vind je niet?‘Did you see it?’ ‘I did/I didn't’ • ‘Heb jij het gezien?’ ‘Ja/Neen’‘He sold his car’ ‘Did he?’ • ‘Hij heeft zijn auto verkocht’ ‘Echt (waar)?’〈 informeel〉 they behave strangely, do women • ze doen rare dingen, de vrouwenI do love you • ik hou echt van jedo come in! • kom toch binnen! -
14 forage
n. hooi, gras, voedsel voor dieren; het zoeken naar voedsel; zoeken; roof--------v. zoeken, zoeken naar-; graven naar-; plunderen van-; aanleggen van voorraadforage1[ forridzj]————————forage2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
15 foray
n. plundering--------v. plunderenforay1[ forree] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:3 John's foray into science failed • Johns poging zich op het gebied van de wetenschap te wagen mislukte————————foray2〈 werkwoord〉 -
16 harrow
n. eg, landbouwwerktuig met spijkers en disci om de grond te ploegen--------v. eggen; pijnigen, folterenharrow1[ hæroo] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 eg————————harrow2〈 werkwoord〉1 eggen♦voorbeelden: -
17 harrowing of hell
-
18 make a raid on the fund's reserves
English-Dutch dictionary > make a raid on the fund's reserves
-
19 pirate
n. piraat; zeerover; roofschip; plagiator, letterdief (eigendomsrechten of patent)--------v. stelen (eigendomsrechten of patent); ongeoorloofd nadrukken; plagiërenpirate1[ pajjərət] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————pirate2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
20 rifle through
rifle through
- 1
- 2
См. также в других словарях:
plündern — herfallen über; ausplündern; ausrauben; räubern; marodieren * * * plün|dern [ plʏndɐn]: a) <itr.; hat (unter Ausnutzung einer Ausnahmesituation) in Geschäfte, Wohnungen raubend und zerstörend eindringen: nach der Erdbebenkatastrophe wurde… … Universal-Lexikon
plündern — Vsw std. (14. Jh.), mndd. plunderen, mndl. plunderen, plondern, fr. plunderje Stammwort. Zu Plunder in wertfreier Bedeutung, also Plunder wegnehmen . Abstraktum: Plünderung; Nomen agentis: Plünderer. deutsch s. Plunder … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Plunder — Plunder: Die Herkunft des Wortes (mhd. blunder, mnd. plunder; entsprechend mniederl. plunder) ist unklar. Das heute im verächtlichen Sinne von »alter Kram, wertloses Zeug« verwendete Wort bedeutete früher »Hausgerät; Kleider; Wäsche, Bettzeug«.… … Das Herkunftswörterbuch
plündern — Plunder: Die Herkunft des Wortes (mhd. blunder, mnd. plunder; entsprechend mniederl. plunder) ist unklar. Das heute im verächtlichen Sinne von »alter Kram, wertloses Zeug« verwendete Wort bedeutete früher »Hausgerät; Kleider; Wäsche, Bettzeug«.… … Das Herkunftswörterbuch
plunder — plunderable, adj. plunderer, n. plunderingly, adv. plunderous, adj. /plun deuhr/, v.t. 1. to rob of goods or valuables by open force, as in war, hostile raids, brigandage, etc.: to plunder a town. 2. to rob, despoil, or fleece: to plunder the… … Universalium
Ducor Hotel — 6.3202777777778 10.813055555556 Koordinaten: 6° 19′ 13″ N, 10° 48′ 47″ W … Deutsch Wikipedia
plunder — [17] Plunder is of Dutch origin, and etymologically denotes something like ‘rob of household odds and ends’. It was borrowed from Middle Dutch plunderen, which was presumably derived from the noun plunde or plunne ‘household goods, clothes, etc’ … The Hutchinson dictionary of word origins
plunder — (v.) 1630s, from M.H.G. plunderen to plunder, originally to take away household furniture, from plunder household goods, clothes (Cf. M.H.G. plunder lumber, baggage, 14c.; M.Du. plunder household goods; Fris., Du. plunje clothes ). A word… … Etymology dictionary
plunder — plun•der [[t]ˈplʌn dər[/t]] v. t. 1) to rob of goods or valuables by open force, as in war: to plunder a town[/ex] 2) to rob or fleece: to plunder the public treasury[/ex] 3) to take by pillage, robbery, or fraud 4) to take plunder; pillage 5)… … From formal English to slang
Bacchus — 1. Bacchus der Vater, Venus die Mutter, Ira (Zorn) die Hebamm erzeugen das Podagram. – Bremser, 22; Bücking, 196; Simrock, 7958; Körte, 362. Wenn auch nicht jeder der Trunkenheit und Wollust ergebene Mensch, der noch überdies bei jedem Anlass dem … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Venus — 1. Bei Frau Venus und gutem Wein pflegt das Zipperlein zu sein. Lat.: Nascitur ex Venere et Baccho solventibus artus filia, quae perdit membra, Podagra, virum. (Seybold, 328.) 2. Da schlag Venus zu, so darff Vulkanus eines Knechts weniger. –… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon